20 april 2006

Amstel Gold Race 2006 (150 km)



Zaterdag 15 april. Een mooie dag, vroeg in het wielerseizoen 2006. De schaatsen zitten nog maar net weer in het vet, de bal rolt nog op de groene mat, en er worden alweer kilometers gevreten met behulp van het stalen ros.

Mijn voorbereiding op dit wielerseizoen mag zeer professioneel genoemd worden. Het begon allemaal al in november vorig jaar. De Concorde Aquila’86 werd na drie trouwe dienstjaren afgedankt. Gelukkig heb ik mijn zuster bereid gevonden om de levensduur van de Aquila met onbeperkte tijd te verlengen. Zij heeft de inmiddels 20-jarige oldtimer al een keer bereden en was zeer enthousiast over het comfort. Ik ben tegenwoordig eigenaar van een ros van het type aluminium en ook een beetje carbon. Het rijden op deze fiets is een ware sensatie. Hij schakelt, remt en pedaleert precies zoals je het zou willen. Geen geratel meer bij het schakelen, geen losschietende schoenen bij het trappen. Het ding weegt bovendien bijna niks en het ziet eruit als een jonge god in Frankrijk. En dan zit ik er nog niet eens op.

We stonden met een sterk team aan de start. Vijf doorgewinterde wielertoeristen die zich elk op eigen wijze hadden voorbereid. We beginnen de introductie met de enige dame in het gezelschap. Carina, bouwjaar 1973, had exact 90 buitenkilometers op de teller staan. Wel had ze de afgelopen maanden regelmatig de spinfiets gebruikt om in conditie te komen. Echtgenoot Sindar, geboren 1972, had een dikke 200 kilometertjes getraind, een beetje gespind, maar vooral tweemaal per week gefitnessed op het werk. Oudgediende Aart, bouwjaar 1946, trainingsdier van het type Van der Poel, had door het barre voorjaar totnutoe slechts zo’n 1000 kilometers mogen fietsen. Krachtmens Beuk, van 1972, had een uitgekiende voorbereiding: nul wegkilometers, wel wat getraind op de nieuwe hometrainer in de garage, verder natuurlijk veel wedstrijden gevoetbald op zaterdag, getraind op dinsdag en ook tussendoor nog wat wedstrijdjes meegepikt in diverse competities. Gert, ook al van 1972, had 88 wegkilometers, wat hardlooptrainingen inclusief een CPC-10-kilometer, een enkele veldvoetbalwedstrijd maar bovenal een intensieve zaalvoetbalcompetitie in de benen. We waren er dus duidelijk klaar voor.

Het weer was goed. Droog, helaas geen zon, niet teveel wind en een aardige temperatuur. De nacht hadden de vier jongelingen in Montfort doorgebracht, waar, na een klein stukje Limburgse vlaai als een roos werd geslapen. Aart sloot zich ‘s ochtends aan en met twee bolides werd de reis naar de start in Valkenburg ondernomen. Na het nodige oponthoud bij de start werd rond 9.15 uur opgestapt. Al snel kregen we een paar hellinkjes voor de kiezen, maar daar werden we niet warm of koud van. We vlogen erop en reden lekker door. Ik bespeurde bij mezelf na zo’n 35 kilometer toch ineens al de eerste verschijnselen van slapte. Na een kleine 50 kilometer pauze bij een verzorgingspunt. Flink gegeten, Isostar getanked en doorrijden maar. Op weg naar de gevreesde Gulperberg, maar eerst diende de Loorberg zich aan. Sindar was in topvorm en leidde de dans. De anderen volgden en daarna dus de Gulperberg. Sindar en Beuk namen als eerste de bocht naar rechts; daar ging het meteen steil omhoog en voor de lol werden we ook nog geconfronteerd met stilstaande caravans en politiemotoren. Beuk laveerde er knap tussendoor en kreeg Gert in zijn wiel. Sindar stond even geparkeerd maar herstelde zich knap en kwam langszij op het minder steile gedeelte. Bovenop de Gulperberg even gehergroepeerd en de zeer steile afdaling naar Partij genomen. Daar reed de voltallige Quickstep ploeg inclusief topfavoriet Bettini ons tegemoet. Leuk natuurlijk.
We zaten inmiddels ongeveer halverwege koers en ik begon steeds moeilijker te draaien. Op een niet eens officiële helling moest ik lossen en eenmaal boven bleek ik doof voor het geroep van mijn teamgenoten die reeds op een terras zaten om soep te bestellen. Ik reed min of meer zo hard mogelijk door in de veronderstelling dat de anderen voor mij zaten en pas na een tijdje werd ik ineens achterhaald door Sindar die een achtervolging had ingezet. Bij de eerstvolgende gelegenheid zijn we alsnog soep gaan eten. Ook Aart was inmiddels aangeschoven. Vijfmaal tomatensoep alstublieft en doet u er ook maar vijf colaatjes bij. De soep was lekker. Er zat een flinke dot roomachtig spul in dat je er zo fijn doorheen kunt roeren.

Soep op, verder rijden. We hadden vanaf het terras heel mooi in de verte kunnen zien dat er flink geklommen moest worden. We hadden drie gemene hellingen voor de boeg, eerst Camerig, dan de Gemmenicherweg en daarna richting het keerpunt op de Vaalserberg. Aart was iets eerder op pad gegaan en wij zetten de achtervolging in. De klim naar Camerig begon met een beetje wilde beweging met mijn been waardoor er vage kramp in de kuit trok. Gelukkig kon ik gewoon rustig doorfietsen en zakte het krampgevoel weg. Het ging allemaal niet snel maar ik kwam toch wel redelijk makkelijk boven, en hield de anderen in het zicht. Gemmenich ook nog niet zo’n probleem. Vaalserberg begon niet slecht. Beuk reed op kop, ik zat er vlak achter en Sindar en Carina sloten de rij. Het was een lange, niet zo steile klim, maar ik begon steeds moeilijker te draaien. Carina haalde me in en ik kon niet aanpikken. Met een minimaal verzetje bleef ik doorrijden en ik voelde me bepaald niet lekker. De sluiting van de helm knelde op mijn keel, het angstzweet brak me uit. De top kwam dichterbij. Rustig doorrijden, niet afstappen. Nergens een Aart, Beuk of Carina te bekennen. Ook Sindar niet, maar die zat nog achter me, dacht ik. Op tweehonderd meter van de top sterk overwogen om even te wandelen. Toch maar niet gedaan, ik had niet voor niks een triple…Ik zag zwarte vlekjes voor mijn ogen….aparte ervaring. Doorrijden en op karakter bovenkomen. Het was druk bovenop de top. Het eerste wat in me opkwam was: even van de fiets af. Ik zag geen Beuk, Aart of Carina. Ineens wist ik het zeker, ik was beroerd en moest kotsen. Ik snelde een paar meter van de weg het bos in en zette de fiets tegen een boom. Met de rug naar het volk gekeerd, iets voorovergebogen, kwam de eerste stroom kots eruit. Het was rood als tomatensoep. Nog zo’n vlaag, maar het luchtte niet op. Ik draaide me om om te zien of het erg opviel dat het mos dankzij mij oranjerood kleurde. Ik keek richting al die uitrustende wielrenners, voelde weer een vlaag opkomen, had geen tijd meer om om te draaien en te bukken en braakte recht voor me uit een derde stroom. Onderbenen en schoenen enigszins besmeurd. Ik had me inmiddels weer teruggetrokken en na nog twee eenheden maaginhoud te hebben uitgestoten, begon de lucht een beetje op te klaren. Zo, dat was eruit. Ik voelde me een stuk beter en wandelde met de fiets aan de hand weer naar de weg. Daar zag ik de anderen staan. Ze keken me vragend aan en ik deed een kort verslag. We besloten verder te rijden, het volgende bevoorradingspunt was niet ver meer.

De afdaling ging nog wel. Ik hield de benen stil en het gat met de anderen werd niet al te groot. Toen we echter weer een beetje omhooggingen, merkte ik dat er niks noppes meer aan energie in de beentjes zat. Ik reed met minimaal verzet en kon net de 10 kilometer per uur halen. De anderen waren uit het zicht verdwenen en het valse plat werd steeds valser. Ik ging als een slak en iedereen haalde me met een rotgang in. Het ging slechter en slechter en ik schakelde terug naar het allerlichtste verzet. Ik reed 7 kilometer per uur. Ik voelde me beroerd. Ik stapte gedachteloos af en begon te strompelen. Dat voelde best lekker, een stuk beter dan fietsen in elk geval. Na een paar honderd meter gelopen te hebben (op een bijna vlak stuk weg) stapte ik toch maar weer op en reed met 12 per uur door. Hé, daar stonden mijn teamgenoten ineens te wachten. Na kort overleg besloten we om bij het bevoorradingspunt op kilometer 110 te besluiten hoe verder te gaan. De zwaarste klimmetjes moesten er nog aankomen. Ik had voor mezelf allang besloten om bij de eerste de beste gelegenheid de kortste afsnijroute naar Valkenburg te nemen. Aart bleef bij me en we arriveerden een minuut of drie na de anderen bij de bevoorrading. Wat ik daar precies te eten of te drinken heb gehad, weet ik niet meer, maar het moet een wondermiddel geweest zijn. Na een korte stop reden we verder. Sindar wist me over te halen nog één klimmetje te proberen. Immers, na dit klimmetje zou er gelegenheid zijn om alsnog de korte route naar Valkenburg te nemen. Nou goed dan, Kruisberg, here we come.
Het bord aan de voet sprak van een klim van 700 meter. Dat gaf me wel weer wat moed, dat is niet zo lang. Beuk ging, gedwongen door zijn toch wat zware lichtste verzet, weer als een gek die heuvel op, maar ik kon hem vreemd genoeg aardig volgen. De anderen bleven achter ons dus ik kwam als tweede boven. Dat was een opsteker. Op naar de Eyserbosweg dan maar? Ja, waarom ook niet.

Die Eyserbosweg ging eigenlijk prima. Ben op het steile gedeelte op de pedalen gaan staan, kon ternauwernood een krampaanval in beide bovenbenen voorkomen, zag Beuk vlak voor me afstappen, sneu voor Beuk maar ik kreeg natuurlijk vleugels. Kwam als eerste boven en kreeg het gevoel dat uitrijden van de tocht ineens weer heel goed mogelijk was. Dat was een opsteker.

Wat hadden we nog voor de boeg? Twee kleintjes, dan nog Fromberg, Keutenberg en Cauberg. Het einde kwam in zicht. Het bleef best lekker gaan op de heuvels, kwam steeds bij de eersten boven en in de afdalinkjes bleef ik in het spoor. De Keutenberg was natuurlijk weer een spannend moment. Al aan de voet had ik het kleine binnenblad geschakeld, maar het duurde nog best even voordat het begon te klimmen. Bochtje naar rechts, bochtje naar links en daar gingen we. Beuk stond meteen weer te rammen, Sindar erachteraan en toen mocht ik. Eerst Sindar voorbij, en terwijl ik Beuk passeerde gaf hij het op en moest van de fiets. Ik dacht er sterk aan dit voorbeeld te volgen, maar het vooruitzicht eerste boven te kunnen komen en de wetenschap dat het snel minder steil zou worden, hield me op de fiets. Ik won de Keutenberg, stapte boven even af om te wachten en zag Carina al snel als tweede bovenkomen. De anderen lieten niet lang op zich wachten en toen was het hup naar de Cauberg en we zijn er.

Het werd drukker op het parcours. We kwamen in een grote groep en Sindar leidde de dans. We reden Valkenburg in en na wat gedraai en gekeer kwamen we aan de voet van de Cauberg. We reden over een tijdregistratiematje en op 800 meter van de meet begon de klim. Beuk en Sindar dansten op kop en ik volgde braaf. Op 500 meter van de streep gaf Beuk wat extra gas, ik volgde op korte afstand. Op 300 meter begon ik Beuk te naderen en op 200 meter kwam ik langszij. Beuk gaf zich niet gewonnen en op 100 meter van de streep achterhaalde hij mij weer en maakte knap gebruik van de drukte op de top. Ik zat opgesloten en moest zijn wiel houden. Bij het naderen van de meet ontstond een gaatje en Beuk liet me naast hem komen. Alsof we de Elfstedentocht hadden volbracht, kwamen we gebroederlijk over de meet.
Sindar en Carina zaten er vlak achter en na een kwartiertje arriveerde ook Aart.
Het zat erop. Ik had een beetje vreemde koers achter de rug. Na een goed begin, een diep dal in het midden en een prima eindschot toch de finish gehaald. Dank aan de teamgenoten voor de inschrijving, overnachting, gezelligheid en zorgzaamheid onderweg. Binnenkort nog maar weer eens een tochtje rijden?